woensdag 8 februari 2012

Begraaf mijn hart in zee




Je stuurde mij die foto
waar de bergen omhoog zieden
waar de rivier door de
wijde vlakte stuift,
schuimbekkend oerpaard
in vloeibare tijd.

Stoof ik daar voort?
Klom ik daar omhoog?
En in welk leven?




SCHOENEN




I.


Ik heb jullie weergevonden
blaartrekkende vrienden
die mij droegen over de schelpenzee
naar Avebury’s stenen strand.

Die mij droegen naar Thorung-La’s
ammonnietenzee
waar stenen golven reiken
tot in de wolkenkuiven.

Vergeef mij dat ik mij
van jullie wilde ontdoen.

In 1979 hield ik van jullie
In 1986 hield ik van jullie
In 1996 hield ik van jullie

Ach wat is tijd voor de god
van het wandelen.

Vier nieuwe vibramzolen
hebben jullie gekregen
nooit hebben jullie versaagd.

Vergeef mij dat ik mij
van jullie wilde ontdoen.

Toen ik het stof van jullie voorhoofd wiste
herinnerden jullie mij aan ons samenzijn
en als Abraham tegenover God stond ik
en het mes viel uit mijn hand.

Vergeef mij dat ik mij
van jullie wilde ontdoen.



II.



“Jetzt fangen wir wieder an
mit dem schönen laufen”,
sprak de grote Duitser.

Hij glimlachte en op blote voeten
in zijn sandalen
bedwong hij de pas van Thorung-La.

“Hoe is dat mogelijk”, vroeg ik hem.
“Da muss man aber wirklich robust sein”,
was zijn enige antwoord.






III.



Mijn twee verroeste sleepboten
zet jullie vibramzolen schrap
trek mij los van mijn ankers
sleep mij weg van de stad
breng mij naar zee, naar zee.

Zing mij het schelpenlied
zing mij het golvenlied
laat mijn hart bollen als een zeil.
Laat heel de wereld weten:
“Hij is uitgevaren.”



IV.  


Seizoenen 

 Ik heb jullie aangetrokken
en wankel de straat op
een net geboren hert.

O wat doet de lente
zeer aan mijn voeten.
Kort is het dichtersleven
van moment tot moment
struikelend in bloesems.



De aarde trilt
onder jullie tred.
Het slapende zaad ontwaakt
weldra zal het ontkiemen.

Dan rijpt het koren
en ik sta lachend
in het volle licht van de zomer,
een tijdloze aar.


*


Ik moet voorzichtig lopen
langzamer, langzamer.
Met elke stap
sneeuwen bladeren
om mij heen.

Het is stil in het bos,
geen zuchtje wind
zingt in de bomen.

Een dode tak schreeuwt
brekend onder mijn voet.
Verschrikt kijk ik op…
“Is dat de dood die roept?”

Ga maar voort
vergeet de dreiging
zet stap na stap
op de donkere grond.

*

Vervloekt Frank Jasso

Je liet ze mij zien
die schoenen van Vincent 
dat afgetrapte leven.
Niet meer te verzolen
snijdende pracht.

Nu zit ik in de stoel
die mijn vader maakte
in het besneeuwde land
mijn handen voor mijn ogen.

Een blinde mol
die niet meer wegkruipen kan
in de bevroren grond.

Vervloekt Frank Jasso!





V.



Meedogenloze vrienden
draag mij opnieuw naar zee
door de straten van de stad.
Waar de stenen jubelen:
“Kijk, daar gaat de atleet.”

Trams zullen mij omhelzen
met hun vlinderkussen.
Hoor ze roepen:
“Tingeling tingeling,
daar gaat de gezalfde
door de erepoort.”

Jonge meisjes
strooien de bloesem
van hun kristallen lach
voor mijn voeten.

Auto´s toeteren: “Ga voort,
ga voort lieve zwerver
gooi alle remmen los.”

De oude Jowett Javelin
van de stadsfotograaf
stopt ronkend voor mijn voeten.
Hij draait zijn raam open
en in een flits reikt hij mij
zijn speer van creativiteit.

Fantasmagorieën sneeuwen
uit haar schacht.
Een ballade van Tim Buckley
waait door het open raam
de straat in en schalt
tussen de gebouwen:

“If the fiddler played you a song my love
and I gave you a wheel
would you spin for my heart and loneliness
would you spin for my love”
Ja doe mij pijn, doe mij pijn,
pijn om de liefde voor de zee
kastijd mijn oceanische ziel
die huilt om het schuim van de golven.

Al die jaren lagen jullie
onder stoom en wachtten,
in één oogopslag
hebben jullie mij gewekt.

O mijn twee roestige sleepboten
trek mij zingend over de rivier.
En dan, als ik niet meer hoor
hoe de stad huilt,
dan ga ik scheep.
Naar Zanzibar,Yokohama,
Cristóbal, Porto Alegre,
Hangzhou,Whenzhou,
Nagasaki, Kobe.

Verder nog, verder nog,
voorbij Ultima Thule.
Ja Harry…
Plus ultra, plus ultra **
tussen schreeuwende vogels.
Het chagrin d’amour van
gemiste kansen
dure toute la vie
n'est-ce pas mon ami?

O mijn roestige sleepboten
meedogenloze vrienden
vergeef mij dat ik mij
van jullie wilde ontdoen.






VI.




“Ik ben het blonde Albion
schreeuwen de krijtrotsen.
Zee ben ik geweest
miljoenen jaren geleden.
Land werd ik weer.
Triljoenen zeedieren
herbergt mijn lichaam.
Hoor hun krijtwitte klachten,
vol heimwee roepen zij de zee.”

En zij fluistert met haar verre ruis:
“Kom naar mij, kom naar mij
mijn geliefde, ma bien aimée.”
En als het overvloedig regent
smelt het krijt voor haar
van oceanische liefde.

Tegen de vibrambodem
van mijn schoenen
drukt de gestolde zee
haar lenige lichaam.
Ik ben haar minnaar
haar matroos aan de wal.

Glacés van mijn voeten
feest van bruin nappa
buigzaam als marters
onvermoeibare vrienden
van mijn rusteloosheid.
Draag mij opnieuw
door de schelpenzee
van Zuid-Engeland.
Laat mij de donder van
de branding horen
en de schreeuw van de
meeuwen boven haar,
begraaf mijn hart in zee.




VII.



In vijfendertig jaren trouwe dienst
verdroegen jullie zonder klacht geduldig
de volle zwaarte van mijn zoekend wezen.

Van jullie kreeg ik liefdevol advies
en jullie toonden mij de juiste weg
die ik een leven lang niet zelf kon vinden.

En jullie zeiden: “Het is zo simpel trek ons aan
wij zijn een sterk en louterend vehikel
en dragen je waarheen je maar wilt gaan.

Raas jij maar voort, wij zijn je trouwe basis
geschapen zijn wij voor de lange baan
wij weten wat het is om stil te staan.

Jij bent uit wilde wolken uitgesneden
een vluchtig wezen, een neurotisch dier
dat de woestijn doorkruist en dorst naar water.

Wij zijn je vaste grond je aardse baken
wij zorgen dat al je gedachtenwater
weer neerslaat en je ziel doet groeien.

Welaan dan stop je vuisten in je zakken
en ga de weg die naar de hoogte wijst
stijg naar de hemel met de leeuweriken.

En draag je ziel in bei’ je open handen.
Schenk je hart aan ieder die het wil.
En maal niet om de plek waar je zult landen.”





VIII.




Op een ochtend trok ik jullie aan
en jullie namen mij mee
door het doolhof van straten
in het niemandsland van de stad.
Verder steeds verder
tot mijn voeten pijn deden.
Jullie schrijnden in mijn enkels
alsof jullie iets wilden zeggen
alsof jullie mij wilden straffen.
Wat was het vrienden?
Waar brachten jullie mij heen?
Wat wilden jullie mij laten zien?

Opeens hielden jullie halt
in de straat onder elzenkatjes
gloeide een bronzen knop
tussen de stoeptegels.
Ik leunde voorover
de knop ging open
en ik las de gegraveerde woorden:

“Hier woonde
Dolly Reens-Gosler
Geboren in 1903
Gedeporteerd in 1943
Vermoord in Bergen-Belsen
op 22 maart 1945.”

Ik keek op naar het zwijgende huis
in de schuldige straat
en ging weg van die plek.
Op de hoek van de straat
dwongen jullie mij terug.

Weer stond ik voor de
gloeiende knop en boog.
Rood als brandend bloedkoraal
barstte de knop open
en ik las…

“Hier woonde Dolly Reens-Gosler.”

Het leek of de letters
met kokende lava
in het oppervlak
van de knop waren gekerfd.
Opnieuw draaide ik mij om
en liep weg.

Ten derde male dwongen
jullie mij die straat in.
Weer stond ik voor
de gloeiende knop.
Hij brandde en trilde drie keer
als de bloedrode kam
van een kraaiende haan.

Toen zag ik hoe zij openbrak
als de deur van een loeiende oven
waarbinnen helse vlammen zieden.
En de straat werd witgloeiend
van het razende vuur
dat scheen te krijsen met
ontelbare monden.
En één stem maakte zich
los van alle anderen.
Het was de stem van Dolly.
Voor mijn ogen werd zij
uit het vuur geboren
met heel de wilde koorts
van haar ongeschonden jeugd.

Toen wist ik dat ik 6 miljoen keer
heen en weer zou moeten lopen
tot het bloed van schande
over mijn schoenen zou lopen
tot mijn bloed hun bloed zou worden
mijn lichaam hun lichaam
mijn wezen hun wezen.

En toen heb ik jullie uitgetrokken.



januari 2012



© Peter Goedhart




Zanger-dichter-componist-zeevaarder Peter Goedhart vond onlangs zijn oude bergschoenen op zolder terug. Hij wilde ze weggooien, in plaats van dat te doen trok hij ze echter nog één keer aan om te ervaren hoe het vergeten schoeisel ooit voelde. Goedhart maakte vervolgens een aantal stadswandelingen op z'n oude schoenen. Als uitvloeisel daarvan ontstond bovenstaande serie nieuwe gedichten, een kleine epische reeks van verlies.


(noot) ** : Verwijzing naar het gedicht Plus Ultra van de antropoloog-filosoof  Harry van den Bouwhuijsen

Geen opmerkingen: