vrijdag 21 augustus 2009

Zij moest zich bukken



UITDRIJVING



'Jij maakt van mij iets wat ik niet ben.'

Zij moest zich toen bukken

om iets op te rapen; ik zag
enkele wervels,
raakte toen snel

haar ruggegraat aan

Zij rilde; draaide zich om,
richtte zich op;
groet lachend

en is weg

*

Op zijn linkerzij zijn gaan liggen;

op mijn rechterzij moeten liggen.

Het niet te kunnen vergeten
gezicht: met steeds meer moeite

herinnerd, opnieuw

gezien. De ogen daarin;
de jukbeenderen,
de neus; haar mond
die ik nooit heb gekend.

*

Dat je nooit hebt bestaan.

Opeens liet ik mij vallen;
en ik verberg mijn gezicht.

De winter is al lang dood.

De gierzwaluwen zijn terug.

Heb ik altijd van je gehouden;
of heeft zij nooit bestaan.
Herinneringen
zijn geen herinneringen.

Herinnering is perceptie.

*

Waar zij zich nu bevindt, nu,

weet ik niet. Net als zij

aan mij denkt, toevallig, denk
ik misschien niet
aan haar. Zo is er, juist

als er niets is, altijd

wat. Door de beweging
te loochenen
red ik het zelfs

hier niet, nu niet.

*

Zodra het zich aankijkt

is het nooit iets anders.
Het is ondeelbaar,
onaftelbaar.

Kom nog op mijn schoenen staan:
dan zie ik je gezicht.

Het is midden op de dag;
het heeft geregend;
je ogen glinsteren naar iets;

een mier zoekt iets.

*

Helder geworden in mijn hoofd
ik denk dat ik in mijn hoofd zit;

de andere eilanden
kan ik weer zien. Ook de zee
lijkt tot rust gekomen.

Zo herhaal ik mijzelf:

beheerste radeloosheid om niets.

De myrte is opnieuw gaan bloeien.
Met een verse lauriertak
sla ik de meeste vliegen
nog van mij af.

*

Zij bukt zich

om iets op te rapen:
want zij had wat laten vallen.

Om haar zich zo te zien bukken

heb ik haar iets laten vallen.
Voor zij het vertrek verlaat
en mij achter zich dicht trekt,

laat ik het haar nog een keer doen.

En zo is het goed: meer niet.
Eindelijk: wees weg.

Het ga je goed.


© Hans Faverey


Uit: Hans Faverey Lichtval, Amsterdam, De Bezige Bij, 1981.

Geen opmerkingen: